Toen ik op tweede kerstdag op Rotterdam CS stond te wachten op de trein naar Utrecht gingen de deuren niet direct open.
Een vrouw, zwarte paardenstaart, jack en kort leren rokje, bepakt met tassen en rolkoffer kwam in haast aangelopen maar had al snel in de gaten dat het even zou gaan duren.
‘De NS is weer lekker bezig!’ zei ze en keek om zich heen.
Ik knikte instemmend.
Ze ging naar het kerstdiner in Venlo, in Utrecht zou ze overstappen. Het zat haar niet lekker. Dat hele schijnheilige kerstgedoe kwam haar neus uit, zei ze, waarin ze bij mij een gewillig oor vond, want ik vind ‘de feestdagen’ over het algemeen niet zo heel erg feestelijk. Het beroep dat de reclame op ons doet is voor een normaal mens al niet te doen, voor een eenzaam mens zal de slogan ‘met kerst mag niemand alleen zijn’ flink aankomen.
‘Ik heb met de helft van m’n zussen ruzie,’ zei ze. ‘We zijn met z’n achten, groot katholiek gezin. Uit Limburg, hè. En dan moeten we het nu gezellig maken.’
‘O, dat is vervelend,’ zei ik.
‘Ik accepteer het gewoon zoals het is,’ zei ze. ‘Maar goed komt het niet meer. Al zou die gast van het Familiediner eraan te pas komen niet.’
Dat moet een flinke clash geweest zijn, dacht ik. En dan toch die hele reis maken om bij haar familie te zijn.
‘Jee, dus jullie hebben goed ruzie gehad?’ vroeg ik.
‘Weet je,’ ging ze verder, ‘het zit zo. Wij zijn vroeger misbruikt door m’n vader. Hij begon met mij en daarna nam hij ook al mijn jongere zussen.’
‘Mijn god.’
Ze keek me opeens verdrietig aan.
‘Vier jaar geleden is-t-ie gestorven, god zij dank. Ik ben nog naar het ziekenhuis geweest, heb nog aan z’n bed gezeten, z’n hand vastgehouden toen-ie ging.’
Ik keek haar sprakeloos aan. Deze vrouw kon vergeven.
‘En weet je wat ik nou zo’n waardeloze teringstreek van ‘m vind? Dat-ie aan al m’n zussen excuses heeft aangeboden voor wat-ie geflikt heeft.’
Ik voelde een brok in m’n keel.
‘Behalve aan mij. En ik mag er niet meer over praten van ze. Dat is voorbij, daar hebben we het nu niet meer over, zeggen ze.’
De deuren van de trein gingen open. We gingen naast elkaar in het gangpad zitten en probeerden verder te praten, maar het was zo druk dat er al snel andere reizigers naast ons kwamen zitten.
Ik wachtte haar op bij het uitstappen.
‘Sterkte vandaag hè,’ zei ik toen we in de stationshal in Utrecht afscheid namen.
‘Komt goed!’ lachte ze en zwaaide joviaal naar me.
Haar zwarte paardenstaart wipte vrolijk op.
Wat mooi! Alsof ik zelf in de trein zit en met haar in gesprek ben.