Schrijven is een moeizaam proces, dat vele jaren training vergt. Dat het je niet aan komt waaien, dat wisten ze in de zestiende en de zeventiende eeuw al. Toch zijn onze belangrijkste dichters, Joost van den Vondel, P.C. Hooft, Jacob Cats en Constantijn Huijgens allen zeventiende-eeuwers. Hoe pakten zij dat eigenlijk aan?
In de Renaissance hadden kunstenaars en wetenschappers veel waardering voor de klassieken. Na de ‘duistere’ middeleeuwen waarin de aandacht vooral gericht was op het geloof ontstond er in de renaissance op allerlei terreinen een drang tot zelf ontdekken.
De autoriteit van de kerk was niet langer zaligmakend en de mensen gingen zelf op onderzoek uit. Zeelieden gingen op ontdekkingsreis naar verre landen overzee met behulp van het kompas, astronomen ontdekten met de sterrenkijker het heelal en de positie van de aarde ten opzichte van de zon en biologen en artsen hielden zich bezig met de allerkleinste elementen van mens, plant en dier dankzij de uitvinding van de microscoop.
In de kunst ontdekten ze de Grieken en Romeinen en hun schilderijen, beeldhouwwerken en geschriften en hun gedachtengoed sprak de renaissancisten bijzonder aan. Maar ook hun manier van schrijven bewonderden ze en ze wilden niets liever dan ook zo kunnen schrijven. Ze bedachten een methode om even goed te worden als hun Griekse en Latijnse voorgangers. Die methode bestond uit drie stappen: translatio, imitatio en aemulatio. Hoe gingen zij te werk?
Ze begonnen met het vertalen van de klassieke verhalen, gedichten en toneelstukken (translatio), eerst van het Grieks naar het Latijn en daarna van het Latijn naar de volkstaal, het toenmalige Nieuwnederlands.
Daarna gingen ze deze geschriften imiteren (imitatio): ze gingen ze op dezelfde manier overschrijven, indelen en samenstellen. Hierdoor leerden ze het ritme van de geschriften kennen door de woordkeus, de verbuigingen en de zinsbouw na te bootsen, waardoor de manier van schrijven van de klassiekers als het ware in hun vingers kwam te zitten.
Tenslotte gingen ze aan de slag met de laatste fase (aemulatio): ze probeerden net zo goed te schrijven als hun bewonderde voorgangers, probeerden hen te evenaren en misschien zelfs voorbij te streven.
Om te leren schrijven lijkt deze methode ook nu nog effectief. Vertalen uit een vreemde taal zou ik nu niet zo snel doen, omdat we de beschikking hebben over allerlei vertalingen van literair werk, maar ik zou wel willen proberen het werk van goede (vertaalde) schrijvers te imiteren om op die manier voeling te krijgen met het ritme van goede geschriften.
In het omvangrijke werk ‘Oorlog en Vrede’ schrijft de Russische auteur Leonid Tolstoj mooie, sfeervolle zinnen, of het nu gaat over de beschrijving van de natuur in alle jaargetijden, over de ingrijpende gebeurtenissen op het slagveld tegen Napoleon of over de baljurken van de society tijdens de vele dans- en gezelschapsavonden in Moskou en Petersburg.
Aan het eind van het eerste deel schrijft Tolstoj:
‘Het was een van die maartse nachten waarin de winter zijn macht schijnt te willen heroveren, en zijn laatste sneeuwbuien en stormen met wanhopige woede rondslingert. ‘
En even verder:
‘Freule Marja had haar boek op zij gelegd: ze zat zwijgend, haar glanzende ogen op het gerimpelde gezicht van haar kindermeid, waarvan ze iedere lijn zo goed kende, op de grijze lok, die onder de doek ontsnapte, en de huidplooien onder haar kin, gevestigd.’
Tolstoj tekent in zijn zinnen als het ware de sfeer en hij bouwt ze op met lange bijzinnen, waarin hij zijn waarnemingen uitspint. Als columnist ben ik gewend om zo snel mogelijk to the point te komen, vaak vanwege het beperkte aantal woorden, en wijd ik zo min mogelijk uit. Ik zou het zo zeggen:
‘In deze maartse nacht sneeuwde en stormde het nog eenmaal…’
Kort en kernachtig, maar zonder die sfeer en die spanningsopbouw die Tolstoj creëert. Mijn tweede zin zou luiden:
‘Freule Marja legde haar boek neer en keek naar de oude kindermeid die ze zo goed kende uit haar jeugd.’
Zinnen zoals Tolstoj ze schrijft kun je alleen in een boek van ruim 1600 bladzijden kwijt. Die passen niet in mijn columns van 400 woorden. Voordat ik aan mijn eigen literaire werk begin, ga ik eerst Tolstoj imiteren.