Nu de flexibele schil in Nederland groeit en het aantal zzp’ers toeneemt, stel ik voor de novelle Kaas van Willem Elsschot, oud, maar nog steeds actueel, op de boekenlijst Nederlands van mavo, havo en vwo te zetten met de aantekening ‘verplicht voor iedereen die de ambitie koestert een eigen bedrijf te starten’.
Elsschot beschrijft in dit boekje de problemen van een man die een eigen bedrijf gaat opzetten. Het is 1933. De Grote Oorlog is dan enkele decennia achter de rug, de beurskrach nog geen vijf jaar geleden. De tweede wereldoorlog is in voorbereiding.
Hoofdpersoon Frans Laarmans ontmoet op de begrafenis van zijn moeder mijnheer Van Schoonbeke, die hem voorstelt een kaasfirma op te zetten. Met een doktersverklaring van zijn broer, die arts is, meldt hij zich op kantoor vier maanden ziek om de handel op te zetten.
Hij heeft moeite met de nieuwe kringen waarin hij verkeert en heeft geen idee wat zaken doen inhoudt. Hij stelt een aantal agenten aan, maar tijdens het opstarten is hij vooral bezig met zoeken naar het juiste bureau en een tweedehands typemachine. Intussen wordt de kaas in zeer grote hoeveelheden bezorgd.
Frans Laarmans houdt eigenlijk niet van kaas, hij komt er niet toe een kaaswinkel binnen te gaan om zijn handel aan te prijzen. Afgezien van een paar kazen die hij tegen inkoopsprijs aan kennissen slijt, verkoopt hij niets. Zoon Jan is wel in staat een kist te verkopen. Aan het slot ligt er nog 20.000 kilo kaas in de opslagruimte. Laarmans keert terug naar zijn kantoorbaan.
Met Kaas beschrijft Elsschot de opkomst en ondergang van een eigen onderneming. Laarmans heeft er altijd van gedroomd voor zichzelf te beginnen, maar ziet van het ondernemersschap vooral de buitenkant. “Over de kwestie van het brievenpapier heb ik mij een halve dag lang het hoofd gebroken. Ik ben namelijk van mening dat er een moderne firmanaam moet op staan en niet zomaar eenvoudig Frans Laarmans”. Aan het echte werk komt hij niet toe.
Elsschots hoofdpersoon is een onaangenaam mens, vol negatieve gedachten, ideeën en vooroordelen. Z’n vrouw komt er niet al te best af: “Ook moet ik erkennen dat ik nu en dan niet weerstaan kan aan de verzoeking haar te sarren tot ik tranen zie.”. Hij vindt het geen punt zich ziek te melden en intussen zijn handel op te zetten. De fruitmand van z’n collega’s neemt hij zonder gene in ontvangst.
Elsschot, vertegenwoordiger van de Nieuwe Zakelijkheid, een literaire stroming in het interbellum, leest lekker weg, door eenvoudig taalgebruik en korte zinnen:
“Nu besef ik dat het mij mangelt aan praktijk, want ik heb nog nooit iets verkocht. En nu ineens kaas. Was het nog mimosa. En toch sta ik maar voor een alledaags probleem. Want wat doen die miljoenen mensen van zaken dan? Die moeten toch óók.”.
Dat maakt Kaas ook nu nog goed leesbaar. Bovendien heeft Elsschot met Frans Laarmans voor de Nederlandse literatuur een belangrijk personage geschapen, een kleine man die niets bijzonders in zijn leven gedaan heeft en denkt het te gaan maken door in zaken te gaan, maar hierin faalt, een man met karaktertrekken, vergelijkbaar met Droogstoppel, de makelaar in koffie uit die andere belangrijke Nederlandse roman.
Bron: Willem Elsschot, Kaas, Amsterdam, 1933.