Voorlezen, daar begon het allemaal mee. Elke avond de Sprookjes van Moeder de Gans (1697) van Charles Perrault. Spannende verhalen, die naar later bleek diepe indruk hadden gemaakt, met wijze lessen zoals ze ooit bedoeld waren.
Zelf lezen was een openbaring en na het leesplankje van Hoogeveen en de boeken van Ot en Sien kwamen de woensdagmiddagen waarop ik lekker languit liggend voor de zwarte kolenkachel de Donald Duck las, van voor naar achteren en terug.
Zaten er in dat vrolijke weekblad ook wijze lessen voor later? Het waren vooral de lieve neefjes Kwik, Kwek en Kwak die mij aanspraken. Willie Wortel vond ik een nerd en met Gordon Gekko avant la lettre, Dagobert, had ik helemaal niets. Van de wolf Midas was ik eigenlijk bang. Heer Bommel was een beetje dom, liet Tom Poes alles opknappen, wat trouwens ook gold voor de neefjes die Donalds streken telkens moesten rechtbreien. Ook deze personages bleken te bestaan.
Toen ik tien was las ik alle delen van Pietje Bell en van de Olijke Tweeling, lieve meiden, die ik later niet meer herkende. Gelukkig was de boekenkast van mijn ouders goed gevuld en kwam ik in aanraking met Nederlandse literatuur.
De Straat van Ina Boudier-Bakker was zo’n boekje dat indruk maakte, een sociale roman. De sfeer van de dorpsgemeenschap die op ieder individu zijn stempel drukte was herkenbaar in onze naoorlogse buurt.
Literatuur gaat over personages en situaties die ook in de werkelijkheid kunnen voorkomen. Soms komen we voor dezelfde situaties te staan, soms ontmoeten we of worden we deze personages. Vaak stelt literatuur vragen die ons verwarren.
In Oorlog en vrede (1869) van Tolstoj (vertaling De Vries, Verzameld werk, deel 3). gaat de hoofdpersoon, Andrej Bolkonski, op bladzijde 476 in discussie over het belang van goede medische voorzieningen voor lijfeigenen met zijn vriend Pierre Bezoechov, een vrijmetselaar die het goede wil doen en hij zegt:
‘Ah, juist, ziekenhuizen, medicijnen. Hij krijgt een beroerte, hij is stervende, en dan kom jij hem aderlaten en lapt hem op. Hij sleept zich rond als een invalide, nog wel een jaar of tien, en is iedereen tot last. Het zou veel gemakkelijker en eenvoudiger voor hem zijn als hij stierf. Het zou een andere kwestie zijn als je er tegenop zag een arbeidskracht te verliezen, maar jij wilt hem genezen omdat je hem liefhebt.‘
In Zembla zie ik mishandelde bejaarden. Een verpleeghuisarts legt uit dat we er biologisch niet op gebouwd zijn om onze ouders tot op hoge leeftijd te verzorgen. Het kabinet snijdt in de zorg voor ouderen en gaat ons straks de ongemakkelijke vraag stellen het nu persoonlijk op te lossen. Nee, niet vragen, opleggen. Ieder voor zich. Onze wens het goede te doen zal ons straks in verwarring brengen.
Een leven zonder lezen heb ik mij nooit kunnen voorstellen.
Maar nu kost het concentreren en dus ook het lezen steeds meer moeite.
Vriendelijke groet,
Dat gebrek aan concentratie en die onrust lijken te maken te hebben met de veelheid aan informatie die wij dagelijks te verstouwen hebben. We moeten er gewoon mee doorgaan, Rob! Lezen moet!